top of page
  • Yannice De Bruyn

In ketchup zitten ook tomaten

Drama aan tafel, je hoeft het mij niet te leren kennen. Er vliegen nog net geen spruitjes door de kamer. Heel af en toe krijg ik een complimentje, een mondje dat telkens opnieuw opengaat of zelfs een expliciete ‘dank u mama’. Maar meestal wordt alles wat ik met liefde bereid onthaald op opgehaalde neuzen, opeengeklemde kaken of zelfs een welgemikte aanval op het lepeltje. Er wordt mee gespeeld, het wordt uitgespuwd, soms uitgesmeerd, en ik wil niet denken aan hoeveel bordjes ik integraal in de vuilbak heb moeten leeg schrapen.


Net toen ik dat met de oudste een beetje leerde loslaten – wij kiezen wat er op tafel komt, zij kiest of en hoeveel ze daarvan eet – begon de jongste met vaste voeding. Ik las over alles wat hij zou moeten eten maar niet at. Buiten moedermelk kreeg ik er weinig in. ‘Kinderen moeten dagelijks minimum zoveel gram aan groenten eten en zoveel eiwitten, vetten en koolhydraten.’ Jij hebt makkelijk praten, zei ik tegen het boek. Hoe dan, als hij zijn mond niet opendoet? En geloof me, we hebben alles geprobeerd, van helikoptertje tot monkey platter.


Soms heb je geluk, dan heeft er een honger of zijn ze afgeleid. Kindjes die goed eten, het geeft een bijzonder soort voldoening. Dat mondje dat telkens opnieuw opengaat zonder dat je acrobatische toeren moet uithalen of ze door de kamer achtervolgen als een mafkikker met een lepeltje: ‘Idris, hammam?’


Vooral als je er groentjes in krijgt. Want die zijn principieel verdacht tot hun onschuld bewezen is, en vaak krijgen ze zelfs die kans niet. Ik heb er dan ook een sport van gemaakt om ze overal in te verstoppen. In cake of koekjes, in pastasaus, in (al dan niet vegetarische) gehaktballen, in soep, in pap, in brood, in wraps, in omelet, in pannenkoeken, in smoothie of in puree. Bij succes verkneukel ik me als een blije Mr. Burns.


Maar even vaak lukt het niet. De oudste vraagt nu bijna standaard wat er in het eten zit (dat heb je met zo’n moeder) en de vraag ontwijken of zeggen ‘ik weet het niet’ wordt niet aanvaard. Ik snap het wel. Wat soms werkt is een leuke naam verzinnen (in het genre ‘dino smoothie’ of ‘oranje pap’), het uit een mooi potje halen waarop staat ‘speciaal voor kindertjes’, er een verhaal rond verzinnen, of het samen uit de tuin halen en klaarmaken. Als wanhoopsmaatregel gooi ik soms op het laatste moment nog wat rauwe groenten op dat bord, die doen het altijd goed. En af en toe wordt er met klem gewezen op de ‘helpertjes’, onze verzamelnaam voor het immuunsysteem dat nauw samenhangt met het microbioom. ‘Want jij vindt groentjes misschien niet lekker, maar neem eens een hapje voor de helpertjes, zonder prebiotische vezels lijden zij honger.’ Enfin, zoiets in die trant.


Wat niet werkt is druk uitoefenen. Van ‘nog zoveel hapjes en dan mag je van tafel’. Dat maakt het alleen maar erger. Beide kinderen lopen sowieso de hele tijd af en aan. Spelen erop los. Maar als wij klaar zijn wordt de tafel afgeruimd en is het gedaan met eten. Logische gevolgen en zo. Proeven moedigen we aan maar is niet verplicht. En aan dessertjes doen we niet. Eten moet toch vooral gezellig blijven, en is niet iets waar je voor beloond wordt. In de plaats mag de oudste elke dag een klein zoetigheidje kiezen, en op dinsdag en vrijdag twee.


Door al dat gedoe kook ik niet meer voor de kinderen. Soms maak ik een parallelpotje voor ze, een aangepaste versie van wat wij eten. Maar bij het mealplannen houd ik vooral rekening met wat we zelf lekker vinden. Voor de jongste hebben we potjes (lang leve potjes). De oudste geef ik soms een ontvroren portie tomatensaus bij de rijst/pasta/patatjes. Soms gewoon rauwe groenten. En tenslotte zijn er van die dagen waarop ik denk: in ketchup zitten ook tomaten.


(Omslagafbeelding: twee schreeuwende paprika’s in de vorm van dramamaskers © Yannice De Bruyn)

Comments


bottom of page