‘Zo wil ik niet worden,’ zei ze vaak. Die trotse vrouw. Als de dood voor de ziekte die ook haar van zichzelf zou beroven. Het begon stilletjes, onmerkbaar bijna. Als een rimpeling in haar anders feilloze geheugen. Spullen die niet werden teruggevonden, vragen twee keer gesteld. Een soort glazigheid die over haar kwam, zachter dan voorheen, de randjes een beetje weggeveegd. Zij die altijd scherp was. Mijn moeke. Op haar gezicht verscheen een verontschuldigend lachje.
Ik wilde het niet zien. Verzon excuusjes. Kon niet erkennen dat dit een eenrichtingsstraat was en bleef mezelf voorhouden dat het wel zou beteren. Alzheimer was nochtans geen onbekende voor me. Ik was er al een grootmoeder aan verloren, mijn lieve bomma over wie ik eerder schreef. Die vorig jaar overleed maar die op het moment dat mijn moeke achteruit begon te gaan nog stilletjes voor zich uit zat te staren, een vreemde in een rusthuis waar ik nooit kwam.
Ik werd moeder en negen maanden later sloot corona ons op, in onze huizen en in onszelf. Ongeloof, verlamming, angst. We zagen elkaar even niet meer. Toen, op een zomerdag twee jaar geleden, raakte de waarheid me plots vol in het gezicht. Eigenlijk is ze er al niet meer. Ik heb mijn blik afgewend in ontkenning en nu is het te laat. De moeke die ik heb gekend is weg. Haar vertrek was niet abrupt maar traag en langgerekt. Het resultaat is hetzelfde.
Het voelt vreemd iemand te missen die er eigenlijk nog is. Alsof je tegelijk aan- en afwezig bent, moeke. Wat dringt er nog door in dat hoofd van jou, wat besef je nog? Als we op bezoek komen ben je blij. Je herkent ons nog. Op een goeie dag luister je aandachtig naar wat we vertellen, lach je mee en herhaal je af en toe een woord, maar praten lukt niet meer. Enkel met baby Idris. Dan gaat het van “wawawa” (jij) en “dadada” (hij). Pre- en postverbaal vinden jullie elkaar en het is prachtig.
Hier zit je goed
Ik geloof sterk in levenskwaliteit, ook als er niets meer van je moet worden, ook als je leeft van moment tot moment en niet meer weet wat je vanochtend voor ontbijt kreeg. Op haar oude dag is mijn moeke socialer dan ooit. Ze hangt rond met haar ‘homies’ (pun intended) en lacht soms op de foto’s die we krijgen. Het personeel is betrokken en doet leuke activiteiten met de bewoners. Wanneer we op bezoek komen leef je op. Als je kon kiezen was je niet daar maar het ging niet meer. Mijn grootvader heeft het lang alleen gerooid maar de zorg voor iemand die alles vergeet is loodzwaar. Hier zit je goed.
Toch kom ik er niet graag, in het rusthuis. De geur, de warmte, het ongemak dat ik er voel. Ik ga een keer per maand tegen het schuldgevoel, en nooit alleen. Eens we er zijn valt het wel mee. Maar het blijft confronterend haar zo te zien. Hoewel zij mij nog herkent als haar kleindochter vind ik in haar mijn grootmoeder niet meer terug. Het contrast is te groot. De apathische, kinderlijke vrouw die ze is geworden lijkt in niets meer op de trotse, intellectuele, eigenwijze en soms ongenaakbare vrouw die zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in mijn jonge leven. Die me de liefde voor kunst heeft bijgebracht door me mee te nemen naar musea en theatervoorstellingen van zodra ze kon. Die haar eigen kleren naaide zodat ze er altijd piekfijn en modieus uitzag, en dat netjes binnen het gezinsbudget. Die overal geraakte met het openbaar vervoer, met een stalen gezicht, lippenrood, het obligatoire sjaaltje en altijd lekker ruikend. Van wie ik als kind een beetje bang was maar die tijdens mijn puberteit mijn grootste fan werd.
De gevangenis van een verloren geest
Het is hartverscheurend, te zien hoe alle leven uit haar is weggestroomd. Zoveel mensen maken dit mee, toch hoor of lees je er maar weinig over. Dat heeft enerzijds denk ik te maken met leeftijdsdiscriminatie. Oude(re) mensen zijn onzichtbaar in onze maatschappij. Terwijl ze in vele culturen worden geëerd om hun wijsheid en ervaring schrijft het kapitalisme ouderen af omdat ze niets opbrengen (of daar niet meer de kans toe krijgen). Sterker nog, ze worden gezien als kostenpost. Als een ouder persoon ziek wordt of sterft zie je een onverschilligheid, bijna alsof men denkt ‘ach, die was toch al bijna dood’, maar het nog net niet luidop durft te zeggen.
Ik verlies geen uitgevaagde witte vlek. Ik verlies een persoon, iemand met wie ik lief en leed heb gedeeld, iemand met wie een hele geschiedenis verloren gaat.
Een andere reden om het er niet over te hebben, bij mij tenminste, is een emotionele verstopping. Het lijkt alsof mijn gevoelens onder een stolp zitten, iets wat ik bij mijn bomma ook ervoer. We bevinden ons in de wachtkamer wanneer iemand er fysiek nog is maar mentaal (bijna) niet meer. Een aards vagevuur. Het is de gevangenis van een verloren geest Bij mijn bomma kon ik die emoties pas echt een plaats geven toen ze stierf. Pas dan kon ik me haar weer herinneren zoals ze was geweest en kon de echte rouw beginnen.
Toen ik de term ‘disenfranchised grief’ hoorde (rechteloos verdriet in de nogal slappe vertaling) klikte er iets: de rouw om het verlies van een dierbare aan dementie voordat ze ook fysiek sterven is een rouw die niet ten volle erkend wordt. Het is te moeilijk, te complex, te veranderlijk. Een open wonde waar niemand mee om kan.
Geen herkansingen
Ik was zo druk met vooruit te kijken en alle veranderingen in mijn leven te verwelkomen en te verwerken dat ik niet merkte dat achter me een deur dichtviel. Tot ik achterom keek en besefte dat er geen weg meer terug was. Alsof ik onwetend een contract had afgesloten, waarin nieuw leven betaald wordt met oud. Er is niet de belofte van nog vele zomers, dat besef ik nu. Er zijn geen herkansingen. Soms denk ik aan iets, iets wat ik haar nog wil zeggen. Of iets wat ik graag wil horen, een verhaal over vroeger misschien, of dat ik goed bezig ben. Dat is gemis. Een conversatie die is stilgevallen.
Er zijn alleen herinneringen, die zo dichtbij voelen dat ik ze bijna kan aanraken maar net niet. Ze blijven verstopt achter het scherm van de tijd. Lange zomeravonden, lezend in stilte of bij klassieke muziek met de volumeknop open. Politieke discussies aan de keukentafel bij een glas wijn. Studerend in de living, de geur van geboend parket, zij die in het voorbijgaan even haar armen om me heen legt en bemoedigend meekijkt op mijn scherm. Het gevoel thuis te zijn. Jij vergeet ons misschien stilletjes, moeke, maar wij vergeten jou niet.
(Omslagafbeelding: Zittende oude vrouw, Michael Willmann (toegewezen aan), 1640-1706)
コメント