top of page
  • Yannice De Bruyn

Grensverkeer

Er is iets met grenzen. Iets waardoor niemand die ik ken ze geheel beheerst, mezelf incluis. Hoe liefdevol nee te zeggen, hoe te stoppen als je aan je limiet zit. Jezelf afbakenen zonder verbinding te verliezen, met anderen, met jezelf. Grenzen als een slappe koord, of een veel te ver uitgegooide vislijn, het gulden midden lijkt moeilijk te vinden.


Trage hersenen

In het laatste Wilde Vrouw nummer las ik dat dat misschien wat te maken heeft met onze hersenen, die niet helemaal mee zijn met onze snel evoluerende maatschappij. Je eigen ding doen en het risico op afwijzing dat daarmee samenhangt is niet meer levensbedreigend, zoals toen we nog jager-verzamelaar waren. Je hoeft niet meer iedereen te vriend te houden want als je buiten de groep valt zijn er genoeg gelijkgestemden om een nieuwe kring mee te beginnen. Maar daar hollen je hersenen dus nog wat achteraan.


Daarnaast zijn vrouwen nog meer dan mannen gesocialiseerd om te ‘pleasen’, om vooral niemand tegen de haren in te strijken, en om al helemaal niet zichzelf eerst te zetten. Al die onderhuidse boodschappen die je vanaf dag 1 meekrijgt om toch maar vooral ‘ingetogen, meegaand, hulpeloos, braaf, kortom minder’ te zijn, zoals @tovaleigh het onlangs verwoordde in een Instagram post, terwijl jongens worden aangemoedigd om ‘bold, brave and big’ te zijn, uitgesproken, luid, voor zichzelf opkomend.


Alstublieft, meneer, ik wil graag nog wat meer

Dat maakt het op de werkvloer vaak moeilijk, is een van de redenen waarom vrouwen minder makkelijk om opslag durven vragen, en daarmee een van de oorzaken van de loonkloof (voor anderen onderhandelen kunnen vrouwen dan wel weer als de beste). Dezelfde kwaliteiten die in mannen worden geprezen als go getter, leider, weet wat hij wil, geeft een vrouw de bijnaam ‘queen bee’, bazig. Wie zich niet aan die onderhuidse verwachtingen houdt wordt afgestraft. En dan gaan die hersenen van: code rood! Dus laten we met z’n allen en vrouwen voorop steeds maar weer over onze grenzen heen lopen (over grenzen, het belang ervan en hoe ze te koesteren vind je trouwens rake dingen op @boundariedbootcamp - ook boundaried.com).


Tot op zekere hoogte werkte dat eigenlijk prima voor mij. Niet nee kunnen zeggen, ook tegen dingetjes waar ik eigenlijk geen zin in had, doe ik nog snel even dan is iedereen gelukkig. Maar toen ik mama werd was dat plots niet meer zo evident. De marge waarin ik iets ‘nog snel even’ kon doen viel weg. Je loopt aan tegen de grenzen van je kunnen. Als je dan toch toezegt snijd je in je eigen vel. Je raakt aan de tijd met je kind en aan de tijd van je lief. Want terwijl ik ‘nog snel even’ moet hij wel op de kleine passen. Dat geldt ook andersom natuurlijk. Vaders/partners ‘babysitten’ niet op hun kroost. De zorglast is gedeeld en je moet daar ergens een evenwicht in vinden. Je kan niet de hele tijd alle zorg bij de ander leggen omdat jij je eigen dingetjes wil doen. ‘Nog snel even’ knibbelt aan dat krediet waardoor er minder tijd overblijft voor dingen waar ik wel zin in heb.


De moeder-baby

Het is dus goed om naar anderen toe je grenzen duidelijk te communiceren. Naar je baby toe heb je nog niet zo veel aan grenzen. Onlangs las ik een voorstel om ‘the mother-baby’ in te voeren als woord, omdat moeder en baby nog zo hecht verbonden zijn dat je ze niet los van elkaar kan zien. Ook na de geboorte blijf je een eenheid, een symbiose.


Vooral voor moeders (die langer thuis zijn dan partners) en met name wanneer je borstvoeding geeft kan dit al eens heftig zijn, die constante bevraging, je lijf dat niet meer helemaal van jou is, het eet-slaap ritme van je baby dat alles bepaalt. Het heeft geen zin om tegen je kindje te zeggen dat je meer ruimte nodig hebt. Je bent een beetje tot elkaar veroordeeld. Zo’n baby heeft behoeftes en die moeten vervuld worden. Een van die behoeftes is bij je zijn. Zo’n kindje komt uit de buik met de overlevingsinstincten van een oerbaby, voorbereid op sabeltandtijgers en consorten. Bij jou voelen ze zich veilig.


Terwijl je niet tegen je baby kan zeggen dat-ie even moet oplazeren kan je wel proberen om hulp in te schakelen. Je moet het niet allemaal alleen doen. Dat kan hulp zijn met je baby, maar ook hulp met alle andere ‘moetjes’. Onlangs, weer op de ‘gram’, las ik een mama die zei: ik wil geen pauze van mijn baby, ik wil een pauze van het huishouden, van alle administratieve rompslomp, de mentale arbeid enzovoort.


Eigen ikje

En dan wordt je kind ouder en maakt die symbiose stilaan plaats voor een eigen ikje. Van een baby die nog niet begrijpt dat ze een eigen persoon zijn los van hun moeder naar een dreumes, peuter, kleuter die dat steeds beter beseft en volop begint te experimenteren. Die nog moet leren hoe zichzelf af te bakenen zonder daarbij de verbinding te verliezen. Dat gaat met horten en stoten, in een soort Jekyll en Hyde van vechten en proberen het terug goed maken. Van ‘mama ik haat je’ naar ‘mama, houd je nog wel van mij?’ En weer terug.


Zo’n kindje dat wat groter wordt heeft iets anders nodig dan een baby, en dat is even wennen. Van zo’n achttien-maander die wel alles zelf wil doen maar nog redelijk meewerkt naar een tweejarige met een zesde zintuig voor hoe jij het wil, om het dan lekker anders te willen. Liefde en geborgenheid alleen zijn niet meer genoeg. Opeens zijn er wel grenzen nodig.


Soorten grenzen

Er is een onderscheid tussen je persoonlijke grenzen en de grenzen die je stelt naar je kind toe. Die kunnen overlappen maar zijn niet hetzelfde. Ben je oké met je lepel delen, wat er op je bord ligt, je lijf, je bed. Hoeveel aandacht mag je kind van je claimen tot je overprikkeld of ‘touched out’ bent? En ben je bereid om je persoonlijke grenzen ook te verdedigen? Want, zoals @ankevandelden het onlangs zei, soms is er een dilemma tussen je grens aanhouden en omgaan met het drama dat daar op volgt (en waar je al helemaal geen energie voor hebt), of het snel even doen ook al heb je er geen zin in.


Je persoonlijke grenzen staan daarnaast vaak genoeg onder spanning ook wanneer je dat niet naar je kind toe wilt communiceren. Er zijn momenten, dagen, dat ik compleet overprikkeld ben door het lawaai en de rommel thuis. En natuurlijk zeg ik weleens dat we moeten opruimen of vraag ik om wat stiller te zijn. Maar je wilt niet de hele tijd met een opgeheven vingertje achter je kind aanlopen. Ze moeten ook gewoon kind kunnen zijn. Mijn overprikkeling is tot op zekere hoogte mijn probleem.


En dan zijn er andere grenzen die niets met persoonlijke grenzen te maken hebben, maar met waarden. Zo wil je misschien niet dat je kind hun klasgenootjes in elkaar gaat slaan, of zomaar de straat oversteekt. Dat er niet geëist maar vriendelijk gevraagd wordt. Of zou je hun dieet van spaghettislierten graag uitbreiden met, ik zeg maar wat, groenten. Jij als ouder voorziet het kader: wanneer er gegeten wordt, wat er gegeten wordt (niet hoeveel), wanneer het bedtijd is enz.; en je zorgt voor veiligheid, voor je kind én voor hun omgeving.


Grote emoties

En, hoe nodig ook, daar zit je kind nu net niet op te wachten. Die grenzen worden soms stevig op de proef gesteld. Terwijl ik er steeds beter in werd om grenzen aan te houden tegenover volwassenen, bleek dat bij mijn kleuter toch andere koek.


Dit vind ik een van de moeilijkste dingen aan grenzen stellen: de reactie die er op kan volgen. De nummer een reden waarom het zo moeilijk is om grenzen aan te houden bij kinderen en het vaak makkelijker is om toe te geven. Grenzen lokken soms grote emoties uit. Dat is oké. Mijn kind mag boos of verdrietig zijn als ik een grens stel. Soms bestaat je job als opvoeder naast het aanhouden van een grens evenzeer uit het begeleiden van je kind bij de emoties die zij daarover ervaren.


En soms zijn de emoties niet het gevolg van de grens maar net de oorzaak van het gedrag dat je wilt begrenzen. Heeft je kind honger, voelt het zich bang, boos, eenzaam of moe, of is het overprikkeld? Dan is de kans groot dat ze dit op een non-verbale manier duidelijk maken.


Al die emoties. Mijn probleem is dat ik het moeilijk vind om daar niet defensief over te worden. Ik word boos omdat zij boos is, ongeduldig wanneer ze jammert. Het voelt soms als een aanval wanneer een grens niet wordt gerespecteerd. Dat is het niet. Het is eerder het ventiel van mijn eigen begrenzing dat wat loszit. Rustige empathie is het ideaal, maar dat gaat alleen als je zelf sterk in je schoenen staat.


Gevoelde noodzaak

Grenzen zijn geen doel op zich, geen principes die bij elk kind in elk gezin moeten worden afgedwongen. Ze komen tot stand in dialoog tussen wat je als ouder belangrijk vindt en de noden van je kind. Ons kind mag op de zetel springen en van tafel wanneer ze wil. Ze mag dan weer niet op de rugleuning zitten (omdat die anders gaat doorhangen) en als mama en papa klaar zijn met eten dan wordt er zonder pardon afgeruimd (omdat anders de hele avondroutine in de soep draait). Grenzen worden gesteld vanuit een gevoelde noodzaak en niet ‘omdat ik het zeg’. Ik wil de zoveelste waaromvraag kunnen beantwoorden met een gegronde reden. Dat kan ook zijn: ik heb geen energie om te schilderen, bijvoorbeeld.


Ik heb bij mezelf gemerkt dat zodra dat kleine persoontje zelf dingen begon te ondernemen, mijn automatische reflex was om aan de rem te trekken: nee, stop daarmee, doe voorzichtig, laat mama dat maar doen. Het vraagt mentale ruimte om plaats te houden voor je kind, dat alles nog moet leren, en om bij jezelf te gaan voelen: wat is nu echt belangrijk voor mij? Om selectief te zijn in welk gevecht je wil aangaan. Dat voelen is al eens moeilijk, en niet alleen vanwege die krijsende kleuter aan je oor. Er wordt toch vooral van ouders verwacht dat je zeker bent van je stuk. Terwijl iedereen maar wat aanmoddert en uitprobeert is het taboe om daarvoor uit te komen.


Volwaardige partners

Het helpt om je kind te zien als een volwaardige partner in het gezinsleven. In zijn boek Kinderen zijn geen puppy’s, de kracht van zelfsturing in opvoeding vraagt Jürgen Peeters zich af: “Hoe kunnen we een richtinggevende autoriteit zijn zonder autoritair te zijn?” en “Wat hebben kinderen werkelijk van ons nodig om uit te groeien tot zelfbewuste en zelfstandige volwassenen?” Want dat is tenslotte wat je wil, je kinderen voorbereiden om het later helemaal zelf te doen, zichzelf reguleren en sturen maar daarbij ook luisteren naar hun innerlijke kompas. ‘Gewoon luisteren’ helpt hen daar niet bij.


Er bestaat een onderscheid tussen de grens en de manier waarop je ze in de praktijk brengt. Soms volstaat rustig vragen, een andere keer moet je ingrijpen. Een kind dat slaat moet fysiek worden begrensd: ‘ik begrijp dat je boos bent maar je mag je broertje geen pijn doen.’ Of wanneer er geen gehoor komt op je vraag: ‘ik wil niet dat je op de rugleuning zit dus ik haal je eraf.’


Waar mogelijk betrek ik mijn kind bij haar eigen begrenzing. Om haar een gevoel van medezeggenschap en controle te geven. Dat heb ik zelf tenslotte ook graag.


Trucjes

Daarom proberen wij grenzen zoveel mogelijk aan te kondigen, bv. ‘we moeten bijna vertrekken’, of ‘we gaan niet meer dan drie boekjes lezen’. Duidelijke regels helpen ook. Gedrag dat steeds op dezelfde manier begrensd wordt. Ik herinner me hoe frustrerend het was dat mijn moeder nooit terugkwam op een ‘nee’ maar het bracht wel rust. Ik moest het ook niet proberen. Zo wordt het minder een machtsspel waarbij mama’s/papa’s humeur (of hoe goed je dat kan manipuleren) de regels bepaalt. Een duidelijk kader voelt eerlijker, hoewel er ook ruimte mag zijn voor onderhandeling.


Medezeggenschap creëer je verder door uit te leggen waarom iets moet of niet mag (ook al komt er geen eind aan die trein van waaromvragen), je kind mee te laten nadenken over hoe we dat kunnen invullen, hen het vertrouwen te geven om dingen uit te proberen en zelf verantwoordelijkheid te nemen (bv. zelf een rustige straat oversteken), en door hen zichzelf te laten controleren.


Een voorbeeld van dat laatste: mijn dochter mag een half uur per dag tv kijken, wat overeenkomt met drie afleveringen van haar favoriete serie. Sinds er discussie ontstond over hoeveel ze er had gekeken neemt ze drie poppetjes/autootjes/…, wat toevallig in de buurt ligt, om haar te helpen tellen. Als wij tellen of een timer zetten voelt dit toch meer als controle van bovenaf, wat zorgt voor conflict. Op andere momenten werkt het wel goed om een timer te zetten, zoals ‘s avonds wanneer ze naar bed moet maar nog wil spelen. Dan wordt er onderhandeld over hoeveel minuten en, hout vasthouden, daarna gaat ze zonder discussie naar bed.


Zoals bij alle trucjes werken deze soms wel en soms niet. Er is bovendien geen garantie dat wat nu werkt dat over een half jaar nog zal doen. Bovenal is er geen sluiproute langs de frustratie, de grote emoties. En ook hier telt: ik ben maar een mens. Wanneer ik zelf moe of geïrriteerd ben heb ik gewoon minder mentale ruimte om te onderhandelen, uit te leggen, of uit te nodigen, en zal ik een grens vaak sneller of harder stellen dan wanneer ik die wel heb. Mijn eigen grote emoties zijn misschien nog het grootste obstakel.


Zelfvertrouwen

Grenzen kun je leren. En ook al worden de grenzen die ik stel vaak belegerd, ik begin er wel steeds meer ruggengraat in te vinden. Dit wil ik ook meegeven aan mijn kinderen. Het is een vorm van zelfvertrouwen, je grens voelen en die rustig belichamen. Je hoeft er de verbinding niet door te verliezen. Ik vind het daarom ook belangrijk om goed te luisteren: welke grenzen geeft je kind zelf aan, en om die te respecteren, of minstens uit te leggen waarom dat in een bepaald scenario niet kan. En om elk leermoment aan te grijpen: als een vriendje niet wil delen of niet aangeraakt wil worden, of graag heeft dat hun naam op die of die manier wordt uitgesproken, dan houden we daar rekening mee. Als de MeToo-beweging ons iets geleerd heeft is het wel dat grenzen communiceren en respecteren een vaardigheid voor het leven is.


(Omslagfoto: Annie Spratt)

Comments


bottom of page